Voor een goed begrip van dit artikel raden wij aan om eerst onze artikelen over inflatie, deflatie en hyperinflatie te lezen. Hierdoor krijg je namelijk een beter beeld van deze begrippen voordat we in dit artikel dieper ingaan op de effecten van inflatie op jouw dagelijkse leven.
Inflatie is een toename van de in omloop zijnde geldvoorraad terwijl deflatie juist een afname is van de in omloop zijnde geldvoorraad. Klinkt helder en logisch.
Maar om deze inzichten te vertalen naar jouw dagelijkse leven en hoe inflatie dan precies een effect hierop heeft… dat is wellicht nog een stap te ver.
Geen nood! In dit artikel gaan wij dieper in op 3 belangrijke onderwerpen waar elke Nederlander op een dagelijkse basis mee te maken krijgt. Hierdoor is het voor jou na het lezen van dit artikel een stuk duidelijker hoe inflatie precies effect heeft op jouw leven. Dit artikel is als volgt opgebouwd:
- Een korte samenvatting van het begrip inflatie
- Drie voorbeelden van hoe inflatie jou raakt
- Woning kopen
- Salaris & Pensioen
- Sparen
- Samenvattend
Een korte samenvatting van het begrip inflatie
(In onderstaande voorbeelden verandert de grootte van de onderliggende reële economie niet. Dit om de uitleg eenvoudig te houden)
Zoals we in ons artikel over inflatie hebben beschreven zorgt inflatie ervoor dat je voor dezelfde euro minder kan kopen dan voorheen. Inflatie heeft er namelijk voor gezorgd dat de waarde van elke euro afneemt waardoor er dus meer euro’s nodig zijn om hetzelfde te kunnen (blijven) kopen.
Hierdoor lijkt het alsof de waarde van goederen en diensten toeneemt, maar dit is niet het geval.
Bij inflatie blijft de waarde van de goederen en diensten gelijk; de waarde van de euro’s neemt juist af.
Dit komt omdat het aantal in omloop zijnde euro’s toeneemt bij inflatie.
Inflatie wordt door ons eenvoudigweg gedefinieerd als een toename van de in omloop zijnde geldvoorraad. Hierdoor stellen wij dat een stijging van prijzen een gevolg is van inflatie en niet de oorzaak van inflatie.
Iedere maand publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een procentuele groei of daling van de consumentenprijsindex (CPI). Dit is een pakket consumentengoederen en –diensten die vaak worden gekocht door Nederlandse huishoudens en waarvan de prijsontwikkeling doorlopend wordt gemeten.
Het CPI-cijfer en de jaarlijkse nieuwsberichten over ‘de inflatie’ aan het begin van het nieuwe jaar zijn abstract. Daarom zijn de meeste Nederlanders er niet veel mee bezig.
Al zijn de uitspraken ‘het leven wordt steeds duurder’ en ‘vroeger was alles beter en goedkoper’ bij iedereen wel bekend. Hieronder volgen enkele concrete voorbeelden die deze twee uitspraken meer ‘handen en voeten geven’.
Drie voorbeelden van hoe inflatie jou raakt
In onderstaande voorbeelden wordt waar mogelijk uitgegaan van een eenpersoonshuishouden met een modaal inkomen in het jaar 2020 (€ 36.000,- bruto per jaar; incl. vakantiegeld). In de volksmond staat deze situatie ook wel bekend als ‘Jan Modaal’.
Een modaal inkomen is niet hetzelfde als een gemiddeld inkomen. Een gemiddeld inkomen wordt berekend door alle inkomens van een willekeurige groep (in dit geval: alle werkende Nederlanders) bij elkaar op te tellen en dan dit totaalbedrag te delen door het aantal werkende Nederlanders.
Een modaal inkomen wordt anders vastgesteld. Het woord ‘modaal’ betekent in dit geval ‘de meest voorkomende’ (bron: www.vandale.nl). Het modaal inkomen betreft dus het inkomen dat het vaakst voorkomt wanneer wordt gekeken naar alle mogelijke inkomens van alle werkende Nederlanders. Met andere woorden: een bruto jaarsalaris incl. vakantiegeld ad € 36.000,- komt in 2020 het meeste voor als wordt gekeken naar alle werkende Nederlanders.
Hierdoor geeft het modaal inkomen een representatief beeld: het is namelijk het inkomen waar de grootste groep werkende Nederlanders zich mee kan identificeren. Dit is de reden dat in onderstaande voorbeelden voor dit inkomen is gekozen.
In 2020 bedraagt het totaal aantal particuliere huishoudens ca. 8 miljoen (bron: CBS). Hiervan vormen de eenpersoonshuishoudens de grootste groep (ca. 39%) gevolgd door tweepersoonshuishoudens met kinderen (32%) en tweepersoonshuishoudens zonder kinderen (29%). Omdat de categorie ‘eenpersoonshuishoudens’ het vaakst voorkomt is deze categorie het meest representatief voor huishoudens in Nederland.
Door een eenpersoonshuishouden (meest voorkomende type huishouden 2020) te combineren met het modaal inkomen 2020 (meest voorkomende salaris 2020) wordt een beeld geschetst waar de grootste groep Nederlanders zich mee kan identificeren in 2020.
Op deze wijze gaan onderstaande voorbeelden het meest ‘leven’ en dit zorgt uiteindelijk voor een beter inzicht in de effecten van inflatie.
Woning kopen
Allereerst gaan we kijken naar de mogelijkheden voor het kopen van een woning in een tijd van inflatie. In een tijd van inflatie worden huizenprijzen over het algemeen omhoog gestuwd. Er zijn immers steeds meer euro’s nodig om hetzelfde huis te kunnen kopen omdat de waarde van elke euro afneemt ten tijde van inflatie. Hierdoor stijgt de prijs (lees: aantal benodigde euro’s) van het huis.
Dit is één van de verklaringen voor het feit dat in de huidige tijd van (hoge) inflatie de huizenprijzen enorm stijgen. Het is dan ook niet gek dat in 2019 de gemiddelde verkoopprijs van een bestaande koopwoning uitkwam op € 308.000,- (bron: CBS). Sinds het begin van de metingen door het CBS (1995) is een verkoopprijs boven de drie ton niet eerder voorgekomen.
Iemand met een modaal inkomen kan in 2020 een maximale hypotheek krijgen van ca. € 160.000,-.
Het is voor Jan Modaal dan ook zo goed als onmogelijk tegenwoordig een gemiddelde, bestaande koopwoning te kopen. Hij of zij moet bijna 1,7x (!) zo veel verdienen (€ 61.000,-) om middels maximale hypotheek de financiële mogelijkheden te hebben dit voor elkaar te krijgen. In ons artikel over modaal inkomen lees je dat er bijvoorbeeld in Leiden zelfs niet eens huizen te koop staan voor mensen met een modaal inkomen (uitgaande van maximale hypotheek)!
In 2010 bedroeg het modaal inkomen € 32.500,-. In 10 jaar is het modaal inkomen dus gestegen met 11% naar € 36.000,- (historische ontwikkeling Bruto Modaal Inkomen: hier). Een gemiddelde verkoopprijs van een bestaande koopwoning was in 2010 € 239.500,-. In 9 jaar is deze verkoopprijs gestegen met 29% naar € 308.000,-. De gemiddelde verkoopprijs is de afgelopen 9/10 jaar dus bijna 3x (!) zo hard gestegen als het modaal inkomen.
Iemand met een modaal inkomen had in 2010 al grote moeite om een gemiddelde, bestaande woning te kopen (maximale hypotheek modaal inkomen 2010: ca. € 145.000,-). De afgelopen 10 jaar is dit alleen maar moeilijker, zo niet onmogelijk, geworden.
Inflatie zorgt bij veel werkende Nederlanders voor een toenemende afstand tot de huizenmarkt als inkomens niet/niet goed meestijgen.
Met name door (hoge) inflatie zijn in de afgelopen 10 jaar de huizenprijzen sneller gestegen dan het niveau van het modaal inkomen. Met betrekking tot huizen is er sprake van een echte ‘asset-inflatie‘. Bij dit type inflatie wordt een specifiek (beleggings-)object (zoals bijvoorbeeld vastgoed of aandelen) steeds duurder, in ieder geval in vergelijking met andere asset-klassen. Een goed voorbeeld hiervan is de huidige woningmarkt in Nederland.
Er gaat momenteel veel ‘geld‘ naar de huizenmarkt omdat dit nog één van de laatste plekken is waar enigszins rendement kan worden behaald. Hiernaast zijn er veel toetreders tot de woningmarkt (‘starters’) die in aanmerking komen voor een hypothecaire lening. Hierdoor is er sprake van een sterke toename aan de vraagkant. Door onder andere het stikstof-dossier en tekorten aan bouw-grondstoffen is er geen gelijkwaardige stijging aan de aanbodkant van woningen. En als de vraag harder stijgt dan het aanbod, dan kan de prijs maar één kant op: omhoog.
Deze hogere prijs voor een woning heeft een positief effect op de kredietverstrekking van banken. Banken lenen namelijk voornamelijk op basis van de waarde van het onderpand (in dit geval: de woning). En als deze waarde stijgt (door de grote, stijgende vraag i.c.m. een te laag aanbod), dan kan een bank meer uitlenen aangezien de waarde van het onderpand is gestegen.
Maar door deze gestegen kredietverstrekking blijft de vraag in de woningmarkt hoog. En stijgen de huizenprijzen nog verder. Waarna nog meer kan worden uitgeleend want de waarde van de onderpanden is wederom toegenomen. Et cetera et cetera….
Bij asset-inflatie is dus snel sprake van een zichzelf versterkende situatie die in rap tempo uit de hand kan lopen (de bekende ‘bubbel’), met name als er ook nog eens wordt ‘geïnvesteerd’ met geleend geld (zoals in de Nederlandse huizenmarkt).
Salaris & Pensioen
Als iemand met een modaal inkomen van € 36.000,- dezelfde koopkracht wil behouden in 2021, dan dient zijn/haar salaris te worden verhoogd met het inflatiepercentage van 2020.
Stel: de inflatie in 2020 wordt 1,50%. Dan dient (om je koopkracht van 2020 te behouden) je salaris in 2021 1,50% hoger te worden dan dat het was in 2020. In het geval van het modaal inkomen dient dit inkomen voor 2021 dan € 36.550,- te worden.
In hoeveel gevallen gebeurt dit ieder jaar?
Dergelijke correcties m.b.t. inflatie zijn meer uitzondering dan regel en als het al voorkomt, dan wordt de correctie uitgevoerd o.b.v. de CPI. De CPI is echter een foutieve weergave van de inflatie door o.a. de gebruikte berekeningsmethoden.
De werkelijke inflatie ligt enkele malen hoger dan de CPI ons doet geloven.
Dus als er geen inflatiecorrectie op je salaris plaatsvindt, daalt je koopkracht. En als er wél een inflatiecorrectie plaatsvindt, is deze vaak gebaseerd op de CPI en dit cijfer ligt lager dan de daadwerkelijke inflatie waardoor er alsnog een koopkrachtdaling plaatsvindt. In beide situaties is het resultaat dus hetzelfde: jij trekt qua koopkracht aan het kortste eind (daling).
Soms is er bij werkgevers ook nog sprake van een beloningssysteem in de vorm van procentuele salarisstijging bij goed functioneren. Bijvoorbeeld 3% loonstijging bij uitstekend functioneren. Maar in werkelijkheid wordt deze beloning voor een groot deel/geheel tenietgedaan door de inflatie.
Oneerlijk toch?
Je krijgt 3% loonstijging voor een heel jaar inzet en hard werken, maar in werkelijkheid blijf je op hetzelfde niveau qua koopkracht omdat door inflatie de prijzen met 3% zijn gestegen. Een beloning moet iets bovenop je bestaande situatie zijn, niet een middel om de bestaande situatie te handhaven.
Door inflatie moet je steeds harder werken om op hetzelfde niveau te blijven qua koopkracht.
Dit is een gevoel dat voor veel Nederlanders niet vreemd is (‘steeds harder rennen om bij te blijven’).
Iets vergelijkbaars gebeurd er bij pensioenen.
Als het rendement van je pensioen/pensioenfonds niet elk jaar groter is dan de werkelijke inflatie (dus niet CPI), dan daalt de koopkracht van je pensioen. De waarde van de euro daalt dan namelijk harder dan het rendement van je pensioen waardoor je pensioen netto minder waard wordt (minder koopkracht krijgt). Het is van belang om dit helder te hebben.
Daarnaast zien we nog een andere ontwikkeling die effect heeft op de ‘koopkracht’ van je pensioen. In sommige industrieën is de loonontwikkeling al jaren ‘bevroren’ (de bekende ‘0-lijn’). De koopkracht van deze lonen daalt jaar in jaar uit door de jaarlijkse inflatie, maar ook voor pensioenen heeft dit gevolgen.
Verhoging van pensioenuitkeringen is gekoppeld aan de ontwikkeling van CAO-lonen. Als de CAO-lonen niet stijgen, dan stijgen ook de pensioenuitkeringen niet. En als er elk jaar sprake is van inflatie (met als gevolg stijgende prijzen), dan is het niet meestijgen van de pensioenuitkeringen problematisch.
Voor gepensioneerden is het niet in de pas blijven lopen qua koopkracht extra gevaarlijk aangezien zij door hun leeftijd minder mogelijkheden hebben de verloren koopkracht aan te vullen (bv meer uren werken, 2e baan erbij, partner ook gaan werken, etc.).
Hierdoor is het ‘verarmen’ van de gepensioneerden een reële ontwikkeling als inflatie van een aanzienlijk niveau is en de pensioenuitkeringen niet meestijgen met inflatie.
Sparen
Een ander (voor veel Nederlanders herkenbaar) gebied waar inflatie effect op heeft is het spaargeld.
Net zoals je bij je salaris/pensioen de inflatie af moet zetten tegen de procentuele stijging van je loon/pensioenuitkering, moet je bij je spaargeld de inflatie afzetten tegen de vergoedingsrente van je spaarrekening.
Het is bekend dat je tegenwoordig zo goed als geen rente meer ontvangt over je spaargeld. Als je aanzienlijke bedragen op je spaarrekening hebt staan (in de meeste gevallen vanaf € 250.000,- ten tijde van schrijven artikel) is er zelfs sprake van een negatieve rente. Dit betekent dat jij als spaarder geld moet betalen aan de bank (!).
Los van het feit dat dit onnatuurlijk aanvoelt, zijn dit ook relatief forse bedragen die je dan als spaarder moet betalen.
Uitgaande van een bedrag van € 500.000,- op je spaarrekening, dien je vervolgens bij de meeste banken een negatieve rente van – 0,50% te betalen over het spaartegoed boven de grens van € 250.000,-. Dit komt neer op € 1.250,- per jaar en meer dan € 100,- per maand!
Sparen resulteert in een tijd van (hoge) inflatie en lage rentes al in een verlies van koopkracht, maar daadwerkelijk rente betalen over je spaargeld tilt dit naar een heel nieuw niveau.
Maar ook als je niet meer dan € 250.000,- aan spaargeld hebt, heeft inflatie effect op de waarde van je gespaarde euro’s. Om dit concreet weer te geven hierbij een voorbeeld.
Stel: je zet op 1 januari € 20.000,- op je spaarrekening en de komende 5 jaar stort je geen extra geld bij, maar haal je ook geen spaargeld van deze rekening af. Enkel de jaarlijkse spaarrente (0,01%) zorgt voor een toename van dit bedrag. De jaarlijkse inflatie in dit voorbeeld bedraagt 1,50%. Uit deze informatie volgt onderstaand verloop:
Begin spaargeld | Rente | Eind spaargeld | Inflatie | Waarde | |
Jaar X + 1 | € 20.000 | 0,01% | € 20.002 | 1,50% | € 19.702 |
Jaar X + 2 | € 20.002 | 0,01% | € 20.004 | 1,50% | € 19.408 |
Jaar X + 3 | € 20.004 | 0,01% | € 20.006 | 1,50% | € 19.119 |
Jaar X + 4 | € 20.006 | 0,01% | € 20.008 | 1,50% | € 18.834 |
Jaar X + 5 | € 20.008 | 0,01% | € 20.010 | 1,50% | € 18.554 |
Puur kijkend naar de aantallen euro’s, is er sprake van een stijging (ook al is deze zeer minimaal).
Op papier groeit je spaargeld dus jaar op jaar. Als je inflatie meeneemt in het voorbeeld, dan zie je dat de werkelijke waarde van je spaargeld (koopkracht) jaarlijks afneemt. Waar in Jaar X de waarde van je spaargeld nog € 20.000,- was, is dit (incl. jaarlijkse ophoging door rente van 0,01%) in Jaar X + 5 nog slechts € 18.554,-. Dit is een waardeverlies van ruim 7,2% in 5 jaar (!).
In werkelijkheid is de huidige inflatie hoger dan de 1,50% zoals opgenomen in voorgaand voorbeeld. Zeker door alle Corona steunmaatregelen die centrale banken en overheden dit jaar hebben afgekondigd. Hierdoor is het waardeverlies van je spaargeld momenteel nog groter dan bovenstaand voorbeeld doet vermoeden.
Dit verlies van koopkracht van spaargeld is een bekend fenomeen. Veel mensen zoeken naar beleggingsmogelijkheden om hogere rendementen behalen en zodoende het waardeverlies als gevolg van inflatie te verkleinen of zelfs te voorkomen.
Het gevolg hiervan is een toenemende vraag naar bijvoorbeeld aandelen en beleggingspanden (met verdere prijsstijgingen tot gevolg) waardoor de risico’s van asset-inflatie en (eventueel) hyperinflatie op de loer liggen…
Samenvattend
De belangrijkste zaken om te onthouden zijn de volgende:
- Bij inflatie blijft de waarde van goederen en diensten gelijk; de waarde van de euro’s neemt juist af.
- Op drie gebieden waar elke Nederlander mee te maken krijgt (woning kopen, salaris/pensioen en sparen) heeft inflatie een (sterk) negatief effect.
- Inflatie zorgt bij veel werkende Nederlanders voor een toenemende afstand tot de huizenmarkt als inkomens niet/niet goed meestijgen.
- Door inflatie moet je steeds harder werken om op hetzelfde niveau te blijven qua koopkracht.
- Het ‘verarmen’ van de gepensioneerden is een reële ontwikkeling als inflatie van een aanzienlijk niveau is en de pensioenuitkeringen niet meestijgen met inflatie.
- Bij een spaarrente van 0,01% per jaar en een inflatie van 1,50% per jaar daalt je spaargeld in 5 jaar ruim 7,2% in (koopkracht)waarde(!).