“Er wordt massaal geld bijgedrukt” en “brrrr de geldprinter draait op volle toeren“.
Dit zijn uitspraken die je steeds vaker tegenkomt. Maar wat betekenen ze eigenlijk? Hoe werkt geldschepping en wie print creëert geld? Hoeveel geld is er eigenlijk in totaal?
In dit artikel bespreken we de definities van geld en de geldhoeveelheid (hoeveelheid Euro’s) in de Eurozone. Deze noem je ook wel de M1, M2 en M3 geldhoeveelheid.
Wat is geld?
Geld heeft verschillende functies, zoals het gebruik als ruilmiddel voor transacties en het gebruik als oppotmiddel om economische waarde te behouden over een langere tijdsperiode.
Door de geschiedenis heen zijn er veel verschillende dingen gebruikt als geld, zoals: schelpen, zout, stenen, goud, zilver en waardepapieren.
De ontwikkeling van geld is verschillende fasen doorgegaan. Producten als schelpen maar ook zilver en goud worden goederengeld genoemd omdat ze ook een marktwaarde hebben als product / goed.
Vervolgens kwam er representatief geld, wat een papieren vorm had maar nog wel inwisselbaar was voor een vastgestelde hoeveelheid goud (de goudstandaard).
Nu hebben we fiat “geld” ofwel valuta, dat door banken uitgegeven wordt en aangemerkt is als wettig betaalmiddel maar geen enkele intrinsieke waarde heeft. Valuta kunnen alleen als ruilmiddel of als oppotmiddel functioneren, zo lang mensen er vertrouwen in hebben dat de waarde (relatief) stabiel is.
Als dat vertrouwen wegvalt, neemt geen verkoper het meer aan en wil niemand het meer sparen.
Veel mensen denken bij geld aan briefjes en muntjes, maar tegenwoordig bestaat het grootste deel van onze valuta alleen nog digitaal. Op rekeningen, pre-paid kaarten, vouchers en talloze online accounts.
TIP: In het vervolg van dit artikel spreken we over over “geld” omdat dit de meest gebruikte term is. Hiermee bedoelen we dus fiat geld zonder intrinsieke waarde ofwel “valuta”. Wil je meer weten over dit onderscheid, lees dan ons artikel over het verschil tussen geld en valuta.
Bankbiljetten en munten noem je chartaal geld, al het andere is elektronisch geld.
Een deel van ons chartale geld is in omloop in de reële economie, maar een deel van met name de grotere bankbiljetten wordt opgepot in kluizen, onder matrassen en in oude sokken.
Niet al het chartale geld is dus in omloop en het digitale geld zijn heel veel “nulletjes-en-eentjes” op verschillende plekken. Als je dus wilt bepalen hoeveel geld er in totaal is, moet je éérst definiëren wat er onder de geldhoeveelheid valt.
Maar eerst…
Hoe (en door wie) wordt ons geld gecreëerd?
Fiat geld wordt gecreëerd door banken. Dat kunnen commerciële banken zijn zoals de Rabobank of ABN AMRO, maar ook de centrale banken van landen of de EU. In feite zijn de centrale banken de bank voor commerciële banken. Geld komt hoofdzakelijk “tot leven” door het verstrekken van leningen.
Commerciële banken lenen geld bij de centrale bank, in Europa is dat de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB kan het lenen van geld aantrekkelijker maken door de rente (de prijs van geld) aan te passen.
Als ze het aantrekkelijker willen maken, verlagen ze de rente zodat commerciële banken meer kunnen lenen. Het idee is dat de commerciële banken daardoor meer financiële ruimte hebben om leningen te verstrekken aan huishoudens en bedrijven.
En dat zou moeten leiden tot investering en besteding in de reële economie. Kortom; een lagere rente vanuit de ECB moet de Europese economie stimuleren.
Dus de ECB beheert de geldprinter?
Ja en nee. De “geldprinter” is meer een metafoor. Want enkel de nationale banken, zoals DNB, geven chartaal geld uit. De ECB zelf doet dit niet.
De ECB heeft het verlagen en verhogen van de rente als middel om de vraag naar geld te sturen. Daarnaast koopt de ECB schulden op als onderdeel van diverse programma’s voor quantitative easing (kwantitieve verruiming). Die schulden, zoals staatsobligaties en bedrijfsobligaties, kopen ze rechtstreeks in de open financiële markt.
Hierdoor creeëren ze meer liquide ruimte bij o.a. commerciële banken om meer geld uit te lenen en bij landen om meer begrotingsruimte te realiseren.
Nogmaals, dit doet de ECB met als doel om dit geld uiteindelijk de reeële economie in te laten vloeien via leningen aan bedrijven en gunstige kredietvoorwaarden voor huishoudens. Zoals verder uitgediept in ons artikel over de Corona steunmaatregelen, is dat in praktijk niet altijd het geval.
Naast stimulering van de economie is de belangrijkste doelstelling van de ECB het stabiel houden van prijzen, prijsstabiliteit. Ze willen deflatie, maar ook hyperinflatie voorkomen. Een “gezonde” inflatie definiëert de ECB als een HICP-inflatie van nét onder de 2% op jaarbasis.
De M1, M2, M3 geldhoeveelheid in de EU
Om monetair beleid te kunnen bijstellen, monitoren centrale banken zoals de ECB diverse definities van de totale geldhoeveelheid. Dat noem je “monetaire aggregaten” en in de EU kennen we er 3.
M1 monetair aggregaat
Dit is de meeste nauwe definitie van geld die de ECB monitort. Onder de M1 geldhoeveelheid vallen het chartale geld (biljetten en munten) dat in omloop is buiten de banken en het elektronische geld. Ook direct opvraagbare spaargeld op spaarrekeningen valt hieronder.
M2 monetair aggregaat
Deze definitie is breder van M1. Het omvat al het geld uit het M1 monetair aggregaat + deposito’s die als behoorlijk liquide gezien kunnen worden (een korte looptijd van minder dan 2 jaar of een opzegtermijn tot 3 maanden).
M3 monetair aggregaat
M3 is de meest ruime definitie van geld die de ECB hanteert. Hier valt alles uit M2 onder + de kortlopende leningen tussen banken onderling (repo’s), langer lopende deposito’s en geldmarktfondsen.
De ontwikkeling van de M1, M2 en M3 geldhoeveelheid
Op de website van de ECB worden maandelijks persberichten gedeeld over de groei van de monetaire aggregaten M1, M2 en M3. Je vindt er ook toegang tot de onderliggende datasets.
Zo lees je in het meest recente persbericht (op het moment van schrijven van dit artikel) dat de M3 geldhoeveelheid 12.5% is gegroeid t.o.v. dezelfde maand een jaar eerder.
Opmerkelijk is dat er een groot verschil bestaat tussen de groei van de geldhoeveelheid (in dit geval 12.5% op jaarbasis) en de CPI-inflatie en HICP-inflatie (minder dan 2% op jaarbasis) zoals die worden gemeten en gerapporteerd door respectievelijk het CBS in Nederland en Statline in de EU.