Traditiegetrouw zijn er twee momenten in het jaar dat het begrip koopkracht meer dan gemiddeld ter sprake komt in gesprekken: het begin van het jaar (gaan we er dit jaar met z’n allen op vooruit of achteruit?) en de derde dinsdag van september (Prinsjesdag).
Maar is het wel terecht dat er ‘slechts’ twee momenten per jaar zijn dat dit begrip onderwerp van gesprek is? Is het een onderdeel van ons (financiële) leven dat niet meer aandacht vraagt?
Juist omdat het uiteindelijk bepaalt wat we allemaal kunnen kopen met het ‘geld‘ dat we verdienen.
En, het begrip ‘koopkracht’ wordt vaak gebruikt door beleidsmakers en politici, maar wat betekent het nu precies?
De betekenis van het begrip koopkracht
Eigenlijk laat het begrip zich heel eenvoudig uitleggen: koopkracht geeft aan wat huishoudens (gemiddeld gezien) met hun inkomen kunnen kopen. Koopkracht is afhankelijk van verschillende factoren zoals bijvoorbeeld inkomen, hoogte van belastingen en inflatie.
Hierbij is het niet zozeer van belang wat de koopkracht in een bepaald jaar is, maar hoe deze zich verhoudt tot het jaar daarvoor en hoe deze gaat veranderen in de nabije toekomst. Hierdoor is met name koopkrachtontwikkeling van belang, zowel voor de beleidsmakers als de inkomensgroepen.
Om de verschillende inkomensgroepen op het gebied van koopkrachtontwikkeling met elkaar te vergelijken, wordt de verandering van de koopkracht niet in euro’s maar in procenten beschreven. De zogenaamde koopkrachtverandering wordt in Nederland geraamd (begroot) door het Centraal Planbureau (CPB).
Statische koopkracht vs. dynamische koopkracht
Om veranderingen in koopkracht te meten en te voorspellen, moet je allereerst weten welke factoren van invloed zijn op de koopkracht. Als deze factoren niet helder zijn, dan zeggen de historische ontwikkelingen eigenlijk niks concreets en zijn geen gedetailleerde voorspellingen over koopkrachtontwikkeling mogelijk.
Het CPB heeft veel ervaring met het doorrekenen van koopkrachtontwikkelingen en heeft verschillende factoren weten te benoemen die van invloed zijn op de koopkracht. Deze factoren heeft het CPB ingedeeld in twee categorieën: statische factoren en dynamische factoren.
Statische invloeden
Statische factoren zijn ontwikkelingen/factoren waar je geen (directe) invloed op hebt oftewel externe invloeden.
Voorbeelden van statische factoren zijn de ontwikkeling van lonen, overheidsbeleid en inflatie. Natuurlijk kan worden gesteld dat een persoon wel enigszins invloed kan hebben op loonontwikkeling (bijvoorbeeld middels lidmaatschap van een vakbond), maar alsnog is dit dan geen directe invloed.
Tegenover de statische factoren staan de dynamische factoren.
Dynamische invloeden
Dynamische factoren zijn de veranderingen in je persoonlijke leven oftewel persoonlijke omstandigheden.
Voorbeelden van dynamische factoren/ontwikkelingen zijn veranderen van baan, gaan samenwonen, krijgen van kinderen of kopen van een nieuw huis. In tegenstelling tot de statische factoren heb je een grote invloed op de dynamische factoren. Jij bepaalt namelijk in grote mate of je bijvoorbeeld wisselt van baan of een nieuwe woning aankoopt.
Je hebt ook zelf invloed op een investering zoals een warmtepomp. Wat zo’n aanschaf doet met je koopkracht lees je in ‘Welke invloed hebben warmtepompen op koopkracht’.
Alleen maar de statische koopkracht?
Het CPB geeft (terecht) aan dat het niet goed mogelijk is om veranderingen in persoonlijke omstandigheden van ieder afzonderlijk huishouden vooraf te voorspellen. Hierdoor raamt het CPB enkel de statische koopkracht. Dat het ramen van dynamische koopkracht niet goed mogelijk is, is gelukkig niet problematisch.
Dit inzicht is namelijk niet nodig voor het meten van de gevolgen van economische ontwikkelingen (statische factor) en overheidsbeleid (statische factor) op het inkomen van huishoudens.
De ramingen die het CPB opstelt over koopkrachtontwikkelingen doet het CPB op eigen initiatief of op verzoek van het kabinet, de Tweede Kamer, ministeries en werkgevers- en werknemersorganisaties. Deze instanties/organisaties vallen voor huishoudens allen onder ‘statische factoren’.
Het doorrekenen van enkel de statische koopkracht is hiermee voldoende aangezien de partijen waar het CPB de ramingen voor maakt juist de partijen zijn die zorgen voor de ‘statische/externe invloeden’.
Koopkracht en inflatie
Inflatie is één van de bekendste externe factoren die van invloed is op koopkracht en koopkrachtontwikkeling. Als de totale geldhoeveelheid fors toeneemt en de onderliggende reële economie stijgt niet met dezelfde factor (zoals nu het geval is met de Corona-steunmaatregelen), dan is er een grote kans dat er vroeg of laat (hoge) inflatie of zelfs hyperinflatie optreedt.
Door inflatie wordt elke Euro minder waard waardoor elke Euro minder goederen en diensten koopt. Als je inkomsten gelijk blijven, maar de inflatie bedraagt bijvoorbeeld 2% per jaar, dan daalt je koopkracht per jaar met 2%. Met andere woorden: je kan na één jaar 2% minder goederen en diensten kopen dan een jaar eerder.
Hierdoor is het van belang om jezelf te beschermen tegen inflatie omdat je hierdoor je koopkracht beschermt en ervoor zorgt dat deze niet jaar-op-jaar afneemt door de afwaardering van ‘geld‘.
Concrete voorbeelden van de effecten van inflatie op koopkracht zijn na te lezen in onze artikelen over hyperinflatie, de Zeven Stadia van Imperium en ‘hoe raakt inflatie jou?‘.
