Uit het meest recente “Consumentenmonitor Beleggen” rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), blijkt dat een recordaantal van 1,6 miljoen Nederlanders beleggen.
Het gemak van beleggingsapps en de hogere risicobereidheid onder jongere beleggers spelen een rol in de populariteitsgroei van beleggen. Maar belangrijker nog: twee derde van de beleggers geeft aan dat de zoektocht naar een hoger rendement voor hen de reden is om te beleggen.
De populariteit van beleggen hangt dus nauw samen met het lage of zelfs negatieve rendement dat banken geven op spaarrekeningen.
In dit artikel gaan we dieper in op het beleggen om je koopkracht te beschermen tegen inflatie of om vermogen op te bouwen voor later.
Inflatie vermindert de koopkracht van je spaargeld
Voor veel Nederlanders is inflatie een abstract begrip dat ze af en toe in het journaal voorbij zien komen. Het wordt vaak begrepen als prijsstijging, maar eigenlijk is inflatie een toename van de hoeveelheid valuta die er is. Euro’s bijvoorbeeld.
Doordat de hoeveelheid euro’s groeit, neemt de koopkracht van iedere individuele euro af.
Deze ontwikkeling is met name schadelijk voor spaarders. Wanneer je over een langere periode economische waarde wilt opslaan door euro’s te sparen, werkt het niet als die euro’s door inflatie steeds minder koopkracht vertegenwoordigen. Uiteindelijk is dat wat telt.
Koopkracht is voor veel mensen ook een abstract begrip dat in percentages uitgedrukt wordt, maar zich eigenlijk het makkelijkst laat uitleggen aan de de hand van praktische voorbeelden. We voelen namelijk allemaal dat ons leven steeds duurder wordt.
Huizen zijn in enkele jaren verdubbeld in prijs, de zorgverzekering wordt ieder jaar duurder en ook in de supermarkt of bouwmarkt valt het de oplettende kijker op dat de prijzen oplopen. Dat is het gevolg van inflatie – er zijn immers steeds meer euro’s voor dezelfde hoeveelheid producten (vraag & aanbod).
Wanneer je voor langere termijn spaart, is het belangrijk om je te realiseren dat je percentage rendement hoger moet zijn dan het inflatiepercentage. Anders blijft je absolute aantal euro’s wel gelijk, maar koop je later minder prodcuten & services voor dat aantal euro’s.
Je verliest dan koopkracht.
Reeël en nominaal rendement
Het verschil tussen reeël en nominaal rendement is een belangrijk onderscheid dat zich ook het best laat uitleggen aan de hand van een voorbeeld.
Wanneer je de rentes op spaarrekeningen vergelijkt op Independer, biedt de “winnende” bank zonder beperkende voorwaarden een variabele rente van slechts 0,08% per jaar. Veel Nederlandse banken betalen al geen rente meer aan spaarders, of rekenen zelfs negatieve rente voor grote spaarders.
Het nominale rendement op je spaargeld is bij de royaalste bank dus 0,08% per jaar.
Wanneer je echter realiseert dat euro’s door inflatie koopkracht verliezen, is het échte rendement op je spaargeld lager. Daar zou je namelijk het percentage inflatie vanaf moeten halen. Dit noem je het reeële rendement. Nominaal rendement – inflatiepercentage = reeël rendement.
De inflatie-meting van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), laat zien dat het jaarlijkse inflatiepercentage op dit moment 1.9% is (bron: Statline, maart 2021).
Dat maakt het reeële rendement van banksparen dus negatief.
En daar komt dan nog bij dat het CBS in hun meetmethode alleen kijkt naar de ontwikkeling van prijzen van consumentengoederen en diensten. Een aantal grote uitgaven worden in deze meetmethode niet meegenomen. Huizen bijvoorbeeld, waarvan de prijzen in de afgelopen jaren explosief zijn gestegen.
Kortom: sparen levert niet alleen nauwelijks rente op, je verliest ieder jaar koopkracht.
Om koopkracht te behouden maar ook om vermogen op te bouwen voor later, zijn we dus bijna gedwongen om te zoeken naar een hoger rendement. Dit verklaart de groei van het aantal beleggers, de forse stijgingen van de aandelenprijzen en de populariteit van cryptocurrencies.
Beleggen om het inflatiepercentage voor te blijven
Om koopkracht te behouden moet je als belegger zorgen dat je rendement minimaal de inflatie corrigeert. Liever nog blijf je de inflatie voor, zodat je op lange termijn vermogen kunt opbouwen.
Het doet er dus toe welk inflatiepercentage je gebruikt als eikpunt. De “CPI-meethode” van het CBS om prijsstijgingen te meten, vertelt maar een deel van het verhaal. In deze meetmethode ontbreken diverse grote uitgaven én prijsstijgingen zijn eigenlijk het gevolg van inflatie – niet inflatie zelf.
Inflatie is de groei van hoeveelheid valuta, de geldhoeveelheid. Deze geldhoeveelheid groeit met een veel groter percentage dan de prijsstijgingen die het CBS rapporteert. En dat geld vindt vooral zijn weg naar zaken die ontbreken in de CPI-meethode: vastgoed, aandelen, cryptocurrencies, collectors items, kunst, edelmetalen en ander beleggingen.
Beleggers zijn op zoek naar iets dat een hoger rendement realiseert dan de groei van de geldhoeveelheid, waardoor ze koopkracht behouden en kunnen laten groeien over tijd.