Het Centraal Bureau voor de Statistiek meet maandelijks de ontwikkeling van prijzen van consumentengoederen en diensten in Nederland. Dit noem je de consumentenprijsindex (CPI).
Om op Europees niveau de CPI’s van verschillende landen met elkaar te vergelijken is de “Harmonised Index of Consumer Prices” (HICP) in het leven geroepen. Deze wordt berekend door Eurostat, samen met de nationale statistiek instituten van de EU-lidstaten.
De CPI en HICP-cijfers zijn een belangrijke maatstaf voor beleidsontwikkeling, omdat ze inzicht geven in de prijsontwikkeling en dus de levensstandaard van burgers. Die levensstandaard is gebaat bij stabiele prijzen of prijzen die minder hard stijgen dan het inkomen.
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft als doel om de prijsstabiliteit in de Eurozone te bewaken. Deze “stabiliteit” definiëren ze als een jaarlijkse HICP-inflatie van minder dan 2%. Beleid van de EU wordt deels bepaald op basis van dit cijfer en het wordt ook gebruikt om te bepalen of nieuwe landen mogen toetreden tot de Europese Unie.
Het doel is goed, maar de interpretatie en berekening van dit cijfer moeten verbeterd worden om beter aan te sluiten bij de realiteit.
De ECB verwoordt het op hun eigen website als volgt:
Perfect is het zeker niet.
Want…
Monetaire inflatie en HICP-inflatie zijn niet gelijk
De term “inflatie” wordt gebruikt voor verschillende dingen. Veel mensen denken dat inflatie hetzelfde betekent als prijsstijging. De inflatie van de HICP is dan een stijging van het prijspeil in de EU.
So far so good.
De term inflatie wordt ook gebruikt om de groei van de geldhoeveelheid aan te duiden. Daarbij leidt een groei van de hoeveelheid geld tot een lagere koopkracht van dat geld.
Omdat de termen door elkaar gebruikt worden, ontstaat verwarring.
Veel mensen denken dat hun salarissen jaarlijks meegroeien met de “inflatie” zoals die gemeten wordt met de HICP. Terwijl de loonsverhogingen en de groei van het besteedbaar inkomen vér achterblijven bij de procentuele groei van de geldhoeveelheid. Kortom: ze verliezen ieder jaar koopkracht.
De onderstaande grafiek toont de ontwikkeling van de HICP in de afgelopen jaren. Zichtbaar is dat het cijfer meestal onder de 2% blijft, wat overeenkomt met de doelstelling van de ECB.
Wanneer je echter kijkt naar het jaarlijkse M1 groeipercentage van alle euro’s in circulatie (munten en bankbiljetten + giraal geld op bankrekeningen), is het jaarlijkse groeipercentage gemeten in januari 2021 maar liefst 16,4%. Nogmaals: een groei van de hoeveelheid geld tot een lagere koopkracht.
En dan nog één (niet zo klein) detail.
De grootste uitgave van bijna 70% van de Europeanen ontbreekt in de berekening van de HICP
De HICP-meting kijkt naar een “mandje” goederen en diensten waar Europese huishoudens hun besteedbaar inkomen aan uitgeven. De meeste producten zitten in dat mandje, zoals: boodschappen, verzekeringen, abonnementen, energiekosten, etc.
Maar de grootste uitgave van bijna 70% van alle Europeanen mist.
Huisbezit.
In de index wordt wél de ontwikkeling van huurprijzen meegenomen (in veel landen wettelijk gereguleerd). De prijsontwikkeling van koopwoningen wordt niet meegenomen in de HICP.
Terwijl volgens de laatste cijfers van Eurostat 69,2% van de inwoners van de EU eigenaar is van zijn of haar huis. En de huizenprijzen in de EU zijn het afgelopen decennium, in ieder land, fors gestegen!
De reden die de ECB noemt om de grootste uitgave van veel Europeanen niet mee te nemen, is dat dit cijfers niet voor ieder EU land beschikbaar is. De ECB ziet dit als een puntje voor verbetering en ze hebben als doel om, net als in de Verenigde Staten, de huizenprijzen ook mee te gaan nemen.
Zo lang de meting van de HICP niet strookt met de realiteit geeft dit cijfer geen eerlijk beeld van de ontwikkeling van onze koopkracht. En zo lang de groei van de geldhoeveelheid vele malen sneller gaat dan de HICP-inflatie, is het enkel een kwestie van tijd voordat deze balans zal corrigeren.