Deflatie. Je hebt het begrip vast wel eens voorbij horen komen in het 8 uur Journaal, op social media of bij het vak economie tijdens je middelbare schoolcarrière. Maar wat het nu precies inhoudt en waarom dit belangrijk is voor jou…. Dat zijn vragen die je op dit moment niet echt kunt beantwoorden.
Geen nood!
Dit artikel is geschreven om jou op een eenvoudige manier kennis te laten maken met deflatie en een idee te geven waarom het begrijpen van deflatie (en inflatie) uiteindelijk voordelig voor je kan zijn.
Dit artikel is grofweg opgebouwd uit 3 onderdelen:
- Wat is deflatie?
- Zijn er verschillende soorten deflatie?
- Wat is de verhouding tussen deflatie en inflatie?
LET OP: In onderstaande voorbeelden verandert de grootte van de onderliggende reële economie niet. Dit om de uitleg eenvoudig te houden aangezien het een eerste kennismaking met de begrippen betreft.
Wat is deflatie?
Als je op internet de definitie van deflatie opzoekt, vind je over het algemeen de volgende uitleg van dit begrip: ‘Deflatie is een daling van het algemene prijsniveau van goederen en diensten’.
Dit kun je als volgt eenvoudig voorstellen: de prijs van een appel is vandaag € 1,- en morgen is de prijs van deze zelfde appel € 0,90,-. Volgens bovenstaande uitleg is er in dit geval sprake van deflatie en niet alleen dat: als bovenstaande uitleg wordt gevolgd is bovenstaand voorbeeld in essentie deflatie.
Dit is alleen niet het geval aangezien bovenstaande uitleg van het begrip deflatie niet juist is (ook al is deze uitleg wijdverbreid). De daling van prijzen is namelijk een gevolg van deflatie en niet de oorzaak van deflatie.
Voor het begrip deflatie hanteren wij de volgende betekenis:
Een vrij eenvoudige betekenis toch?
In essentie is bij een 100% correcte definitie sprake van de valutavoorraad en niet van de geldvoorraad, maar voor nu houden we het voor een algemene kennismaking met het begrip deflatie bij geldvoorraad.
Om deflatie makkelijk te visualiseren kun je denken aan het volgende voorbeeld. Stel je al het in omloop zijnde geld in Nederland voor als een groot meer. Als iemand met een waterpomp water uit dit meer pompt, dan krimpt de hoeveelheid water (= geldvoorraad) en is er sprake van deflatie.
Als iemand in plaats van water uit het meer te pompen juist meer water toevoegt met bijvoorbeeld een brandslang, dan is er juist sprake van inflatie.
Soorten deflatie
Oké, je hebt nu een beetje een beeld van wat deflatie inhoudt en wat wij onder dit begrip verstaan. Hieronder volgen twee verschillende soorten deflatie.
Monetaire deflatie
Een belangrijke soort deflatie om hier te noemen is de zogenaamde ‘monetaire deflatie’. Zoals dit begrip al aangeeft heeft dit type deflatie te maken met de geldvoorraad (‘money’).
Deze vorm van deflatie betreft een krimp van de in omloop zijnde geldvoorraad omdat ‘geldscheppers’ (centrale banken, overheden en private banken) in totaal (dus niet alleen in omloop) minder geld gaan creëren. Hierdoor komt er uiteindelijk minder geld in omloop dan dat er geld uit omloop gaat waardoor er netto sprake is van een krimp van de in omloop zijnde geldvoorraad.
Over het algemeen komt deze vorm van deflatie weinig voor aangezien het huidige wereldwijde monetaire systeem (‘fiat-currency monetairy system’) een voortdurende uitbreiding van de in omloop zijnde geldvoorraad nodig heeft (c.q. inflatie) om te kunnen functioneren.
Dit is bekend bij de geldscheppers waardoor zij hun beleid inrichten op het voorkomen van deflatie en het aanjagen/nastreven van inflatie.
De huidige Corona-steunmaatregelen (van zowel (centrale) banken als overheden) dienen in eerste instantie om de effecten van de Coronacrisis te verlichten, maar tegelijkertijd vallen deze ook ‘in het straatje’ van aanjagen/nastreven inflatie. De in omloop zijnde geldvoorraad wordt door de maatregelen namelijk (op excessieve wijze) uitgebreid. Hiermee wordt niet alleen inflatie aangejaagd, maar ligt ook het risico van hyperinflatie op de loer op korte/middellange termijn.
Psychologische deflatie
Een andere belangrijke vorm van deflatie is de zogenaamde ‘psychologische deflatie’. Deze vorm van deflatie is sterk verbonden met hoe mensen zich voelen en hoe ze naar de toekomst kijken.
Hierbij is het van belang om te onthouden dat deflatie en inflatie worden bepaald door de in omloop zijnde geldvoorraad en niet de totale geldvoorraad. Dit belangrijke verschil is cruciaal bij het begrijpen van dit type deflatie.
Als mensen een positieve kijk hebben op het leven en de toekomst, zijn ze eerder geneigd (grote) uitgaven te doen en minder te sparen. Er zijn immers geen mindere tijden in het verschiet dus er is geen acute reden voor (extra) sparen. Hierdoor blijft geld in beweging en gaat het deel uitmaken van de in omloop zijnde geldvoorraad.
Als er sprake is van een minder positief of zelfs negatieve kijk op het leven en de toekomst (bijvoorbeeld tijden van oorlog of de huidige Coronacrisis), zijn mensen eerder geneigd meer geld te sparen. De toekomst is immers onzeker en het is een logische (menselijke) keuze om in/voor onzekere tijden meer te sparen. Dit om eventuele onverwachte kosten/gebeurtenissen financieel op te kunnen vangen.
Als mensen meer gaan sparen, blijft er meer geld op spaarrekeningen staan en komt dit geld dus niet in omloop. Het staat letterlijk stil. Hierdoor wordt geld opgepot en krimpt uiteindelijk de in omloop zijnde geldvoorraad.
Laatste belangrijke punt om te onthouden met betrekking tot ‘psychologische deflatie’ is dat in dit scenario de geldscheppers voor een groot deel machteloos zijn.
Het maakt niet uit hoeveel geld zij creëren: als mensen er voor kiezen om geld op te potten in plaats van uit te geven, dan vinden er geen transacties plaats en komt het nieuw gecreëerde geld niet in omloop, maar blijft het bij banken op spaarrekeningen staan of bij mensen thuis onder matrassen liggen.
Wat is de verhouding tussen deflatie en inflatie?
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat deflatie en inflatie eigenlijk een Siamese tweeling is.
Je kan de een niet los zien van de ander én (nog belangrijker) je kan het totaalbeeld niet begrijpen zonder dat je de effecten, oorzaken en ontwikkelingen met betrekking tot beide begrippen snapt. Het zijn de twee zijdes van dezelfde medaille genaamd ‘ontwikkelingen inzake de geldvoorraad’: Yin en Yang.
Beide effecten hebben elkaar nodig om een natuurlijk en gezond evenwicht te creëren in het huidige monetaire systeem. Als er te veel inflatie is, is hyperinflatie een reëel risico waarbij een algehele ontwaarding van geld optreedt (vernietiging van je koopkracht en spaargelden/vermogen).
Als er te veel deflatie is, ligt ‘hyperdeflatie’ op de loer: eigenlijk een veel te snel toenemende verwaarding van geld waardoor allerlei problemen optreden in het (dagelijkse) economische verkeer.
Dit komt met name door het vele krediet dat momenteel aanwezig is in het systeem: steeds meer mensen hebben geen financiële remweg/buffers, leven ‘op de pof’ (persoonlijke leningen, creditcard-schulden, rood staan op betaalrekeningen, etc.) en moeten elke maand de eindjes aan elkaar knopen waardoor geen buffers kunnen worden opgebouwd.
In een deflationaire situatie worden juist deze mensen extra hard geraakt. Kijk maar naar onderstaande voorbeelden van hoe hyperinflatie en hyperdeflatie effect hebben op een doorsnee huishoudboekje:
Je ziet dat in een hyperinflatie voornamelijk de boodschappen en overige kosten (c.q. variabele kosten) je financieel de das om doen.
De aandachtige lezer zal zeggen ‘Hé, je past wel het prijsniveau van de variabele kosten aan, maar niet het salaris. Dat is niet correct’. In essentie heeft deze persoon gelijk: lonen worden vaak geïndexeerd en volgen de inflatie.
Echter, dit gebeurd vaak met een vertraging (bijvoorbeeld o.b.v. inflatiecijfers van voorgaande jaar) terwijl bij een hyperinflatie prijzen in enkele uren/dagen kunnen verdubbelen. Hierdoor is er alsnog sprake van een koopkrachtdaling omdat de prijzen van boodschappen en overige kosten wel ‘in real time’ worden aangepast.
Kosten met betrekking tot een hypotheek en NUTS (Gas/Water/Licht/Internet) betreffen vaak periodieke kosten waarvan de hoogte contractueel is vastgelegd. Hierdoor kan de hoogte ervan niet/lastig worden aangepast waardoor ze in bovenstaand voorbeeld tot ‘vaste kosten’ worden gerekend.
Als er sprake is van een hyperdeflatie zie je dat het juist de hypotheek en de NUTS-kosten zijn die je in een persoonlijk faillissement duwen.
Waar deze kosten in je voordeel werken bij een hyperinflatie (stijgen niet mee terwijl de andere kosten wel fors stijgen), werken de vaste kosten bij een hyperdeflatie juist in je nadeel. Omdat deflatie een stijging is van de waarde van elke afzonderlijke betaaleenheid (elke afzonderlijke euro, dollar, etc.) lijkt dit op een daling van het algemene prijspeil.
Bij een hyperdeflatie dalen niet alleen de consumentenprijzen (boodschappen, kleding, etc.), maar ook de lonen en de huizenprijzen. Lonen zijn immers niets anders dan ‘een prijs voor arbeid’ en zodoende dus onderhevig aan een daling van het prijspeil.
Dit is de reden dat in bovenstaand voorbeeld van hyperdeflatie naast de variabele kosten ook het salaris daalt. Door de daling van het salaris en de handhaving van het prijspeil van de vaste kosten (deze zijn immers contractueel overeengekomen) stijgt het aandeel van de vaste kosten als percentage van het salaris. Totdat deze kosten uiteindelijk het totale salaris beslaan zoals in bovenstaand voorbeeld.
In een dergelijke situatie blijft er geen geld over om te besteden aan voedsel, kleding en andere levensbehoeften. Los van het feit dat dit geen bestendige situatie is voor de werknemer, wordt er in een situatie van hyperdeflatie geen geld uitgegeven aan consumentengoederen omdat er simpelweg geen financiële ruimte voor is.
Hierdoor genereren bedrijven geen omzet en gaan ze failliet waardoor leningen niet worden terugbetaald, vervolgens banken failliet gaan en er uiteindelijk nog minder geld in omloop raakt. Dit is het scenario dat centrale banken, overheden en private banken willen voorkomen middels het nastreven van een ‘inflatie-target’.
Uiteindelijk is het dus van belang om beide uitersten te voorkomen en te zorgen voor een gezonde, toekomstbestendige balans tussen deflatie en inflatie.